Competenties/Leerresultaten
|
Kerndoelen
|
1. De student ondersteunt de ontwikkelingskansen van mensen in de samenleving.
De student ondersteunt de ontwikkelingskansen van mensen in de samenleving.
|
1.11 Ik herken de krachten* van personen uit de doelgroep op mijn werkplek.
1.21 Ik herken weerstand* bij personen uit de doelgroep op mijn werkplek en leg uit van waar die weerstand komt.
1.22 Op de werkplek onderneem ik acties om weerstand bij personen uit de doelgroep te verminderen of weg te nemen.
1.31 Op school benoem ik de krachten* van anderen*.
1.41 Op school herken ik weerstand* bij anderen* en leg ik uit van waar die weerstand komt.
1.42 Met mijn graduaatsproef zet ik in op de noden en de belangen van de personen uit doelgroep en ondersteun ik hen bij het realiseren van hun rechten.
1.51 Op school herken ik situaties van onrecht en ongelijkheid.
1.52 Op school ondersteun ik anderen* om hun krachten* te herkennen en in te zetten.
1.61 Op school leg ik uit wat superdiversiteit* en socio-economische ongelijkheden betekenen in een grootstad zoals Brussel. Ik benoem de kansen en uitdagingen voor het sociaal werk.
1.62 Op school benoem ik de uitingsvormen en oorzaken van weerstand* bij anderen* en stel ik handelingsmogelijkheden voor om die weerstand te verminderen of weg te nemen.
1.72 Op school benoem ik hoe het delen van mijn persoonlijke ervaringen* een meerwaarde vormt voor personen uit de doelgroep of de werking van de organisatie.
1.82 Op school licht ik toe hoe ik handel vanuit de noden en belangen van personen uit de doelgroep en hen ondersteun hen bij het realiseren van hun rechten.
|
2. De student legt authentiek en professioneel contact.
|
2.11 Op de werkplek stel ik me empathisch op in 1-op-1 contacten met personen uit de doelgroep: ik leef me in situaties en gevoelens van anderen* in en handel ernaar.
2.21 Ik toon aandacht en waardering voor diversiteit* op de werkplek.
2.31 Op school stel ik me empathisch op ten aanzien van anderen*: ik leef me in situaties en gevoelens van anderen in en handel ernaar.
2.41 Op school toon ik aandacht en waardering voor diversiteit*.
2.51 Op school benoem ik vanuit welke waarden, normen en overtuigingen* ik handel.
2.12 Op de werkplek stel ik me meerzijdig partijdig* op: ik leef me in situaties en gevoelens van anderen in en handel ernaar.
2.22 Ik toon aandacht en waardering voor diversiteit* en ik handel ernaar op de werkplek.
2.32 Op school stel ik me meerzijdig partijdig* op: ik leef me in situaties en gevoelens van anderen in en handel ernaar.
2.42 Op school toon ik aandacht en waardering voor diversiteit* en handel ernaar.
2.52 Op school leg ik uit vanuit welke waarden, normen en overtuigingen* ik handel. Ik plaats deze naast het referentiekader van anderen.
2.61 Op school leg ik gedrag, gevoelens en gedachten van mensen uit vanuit verschillende psychologische stromingen.
2.62 Op school pas ik basisinzichten uit de ontwikkelingspsychologie toe op casussen.
|
3. De student neemt een signaalfunctie op.
|
3.11 Ik observeer gedeelde moeilijkheden van de doelgroep op de werkplek en signaleer ze aan het team.
3.21 Ik benoem de opportuniteiten en moeilijkheden die ik observeer in de werking van mijn werkplek en signaleer deze aan het team.
3.31 Op school benoem ik thema's uit de actualiteit die van belang zijn voor de doelgroep van mijn werkplek of van mijn sector. Ik licht toe waarom dit belangrijk is voor deze doelgroep.
3.12 Op de werkplek observeer ik gedeelde moeilijkheden van de doelgroep, signaleer deze aan mijn team en onderneem actie.
3.22 Op de werkplek bespreek ik met mijn team de kansen en moeilijkheden die ik observeer in de werking van mijn organisatie en in de samenwerking met partners. Ik onderneem actie in relatie tot mijn werkplek.
3.32 Ik bespreek met mijn team de kansen en moeilijkheden die ik observeer in de werking van mijn organisatie. Ik doe een voorstel om hier op in te zetten aan de hand van mijn graduaatsproef.
3.42 Op school leg ik uit hoe maatschappelijke ontwikkelingen de situatie van personen van de doelgroep op mijn werkplek beïnvloeden.
|
4. De student ontwikkelt zijn/haar professioneel handelen.
|
4.11 Ik ben stipt en respecteer gemaakte afspraken op de werkplek. Ik meld het tijdig als ik hier moeilijkheden mee ondervind.
4.21 Op de werkplek ontvang ik feedback op een professionele manier. Ik gebruik deze feedback om mijn professioneel handelen te verbeteren.
4.31 Ik gebruik de leerkansen die ik krijg op mijn werkplek. Ik vraag naar bijkomende leerkansen.
4.41 Op de werkplek geef ik aan wat ik zelf (nog) niet kan of weet. Ik spreek mijn collega’s hierover aan.
4.51 Op de werkplek benoem ik mijn grenzen.
4.61 Op de werkplek herken ik situaties waarin het vinden van de balans tussen afstand en nabijheid een uitdaging is. Ik verken wat ik in deze situaties kan doen om een juiste balans te vinden tussen afstand en nabijheid.
4.81 Ik beschrijf op school wat me energie geeft en wat energie vraagt van mij in het werkplekleren.
4.91 Op school reflecteer ik over situaties waarin het vinden van de balans tussen afstand en nabijheid een uitdaging is. Ik leg uit wat ik in deze situaties kan doen om een juiste balans te vinden tussen afstand en nabijheid.
4.101 Op school benoem ik mijn eigen krachten*.
4.111 Op school analyseer ik hoe ik een bepaalde situatie heb aangepakt en hoe ik deze in de toekomst zou aanpakken. Ik wissel hierover uit met anderen*.
4.12 Ik ben stipt en respecteer gemaakte afspraken op de werkplek. Ik meld het tijdig als ik hier moeilijkheden mee ondervind en ik zoek mee naar oplossingen.
4.22 Op de werkplek ontvang ik feedback op een professionele manier. Ik gebruik deze feedback en leg uit hoe ik mijn professioneel handelen verbeter.
4.32 Op de werkplek en op school ontvang ik feedback over mijn graduaatsproef op een professionele manier. Ik gebruik deze feedback om mijn professioneel handelen te verbeteren.
4.42 Ik gebruik de leerkansen die ik krijg op mijn werkplek. Ik zoek zelf leerkansen op en doe hierover voorstellen.
4.52 Op de werkplek geef ik aan wat ik zelf (nog) niet kan of weet. Ik zoek zelfstandig naar een antwoord of ik contacteer mensen met de juiste deskundigheid binnen of buiten de werkplek.
4.62 Voor mijn graduaatsproef geef ik aan wat ik zelf (nog) niet kan of weet. Ik zoek zelfstandig naar een antwoord of ik contacteer mensen met de juiste deskundigheid binnen of buiten de werkplek.
4.72 Ik beschrijf wat me energie geeft en wat energie vraagt van mij op de werkplek. Ik herken en bewaak mijn grenzen op een constructieve manier.
4.82 Op de werkplek stel ik me voldoende nabij op om een vertrouwensrelatie op te bouwen met personen uit de doelgroep. Tegelijk bewaak ik de afstand die nodig is om een professionele relatie te behouden.
4.92 Ik gebruik mijn krachten* in het belang van de organisatie en van de doelgroep.
4.102 Ik zet mijn eigen krachten* in voor de graduaatsproef.
4.112 Ik analyseer en beoordeel hoe ik mijn graduaatsproef heb aangepakt. Ik wissel hierover uit met anderen en integreer deze inzichten in mijn handelen.
4.122 Voor mijn graduaatsproef ontwikkel ik een beroepsproduct dat duurzaam ingezet kan worden in mijn organisatie.
4.142 Ik beschrijf op school wat me energie geeft en wat energie vraagt van mij in het werkplekleren. Ik herken en bewaak mijn grenzen op een constructieve manier.
4.152 Op school reflecteer ik over situaties waarin het vinden van de balans tussen afstand en nabijheid een uitdaging is. Ik analyseer mijn eigen handelen en benoem handelingsmogelijkheden om een vertrouwensrelatie op te bouwen met anderen* en tegelijk een professionele relatie te behouden.
4.162 Op school analyseer hoe ik een bepaalde situatie heb aangepakt en hoe ik deze in de toekomst zou aanpakken. Ik wissel hierover uit met anderen en integreer deze inzichten in mijn handelen.
|
5. De student neemt een onthaal- en brugfunctie op.
|
5.11 Op de werkplek pas ik de kenmerken van presentie* toe om de doelgroep warm te onthalen bij een onthaalmoment of aan een fysieke onthaalbalie.
5.21 Ik stel de werking van de werkplek voor om een persoon uit de doelgroep of iemand die de organisatie contacteert te informeren.
5.31 Ik leid personen uit de doelgroep intern toe op basis van het organogam van mijn werkplek.
5.41 Ik informeer mezelf over de sociale kaart* en beschrijf de partnerorganisaties van mijn werkplek.
5.51 Op school gebruik ik de sociale kaart om de sociale sector te verkennen.
5.61 Op school benoem ik de niet of moeilijk bereikbare doelgroepen van mijn werkplek.
5.71 Op school benoem ik de toegankelijkheidsdrempels van mijn werkplek.
5.81 Op school handel ik doelgericht en stapsgewijs in mijn rol als onthaal- en bruggenbouwer in een voorspelbare context*. Ik leg uit hoe en waarom ik op deze manier handel.
5.12 Op de werkplek geef ik informatie en advies in functie van de vragen van personen uit de doelgroep.
5.22 Op de werkplek gebruik ik de sociale kaart om personen naar andere organisaties toe te leiden. Ik volg deze externe toeleiding op.
5.32 Op de werkplek onderneem ik concrete acties van outreachend werk* om niet of moeilijk bereikbare personen toch te bereiken.
5.42 Op school geef ik informatie en advies in functie van de vraag van een persoon.
5.52 Op school gebruik ik de sociale kaart om extern toe te leiden op basis van de vragen van personen.
5.62 Op school ontwerp ik concrete acties van outreachend werk* om niet of moeilijk bereikbare doelgroepen op mijn werkplek toch te bereiken.
5.72 Op school ontwerp ik drempelverlagende acties bij het onthaal op mijn werkplek en bij de toeleiding naar andere organisaties zodat de toegankelijkheid verbetert.
5.82 Op school handel ik doelgericht en stapsgewijs in mijn rol als onthaal- en bruggenbouwer in een complexe context*. Ik leg uit hoe en waarom ik op deze manier handel.
|
6. De student verbindt mensen met hun omgeving.
|
6.11 Op de werkplek organiseer ik samen met een collega groepsverbindende activiteiten*.
6.21 Op de werkplek benoem ik welke sociaal gewaardeerde rollen* personen uit de doelgroep kunnen opnemen.
6.31 Op school pas ik een aantal aangereikte methodieken toe tijdens een groepsverbindende activiteit*.
6.41 Op school benoem ik welke sociaal gewaardeerde rollen* personen uit de doelgroep kunnen opnemen.
6.51 Op school breng ik het netwerk van een persoon in kaart.
6.61 Op school handel ik doelgericht en stapsgewijs in mijn rol als community builder in een voorspelbare context*. Ik leg uit hoe en waarom ik op deze manier handel.
6.12 Op de werkplek organiseer ik zelfstandig groepsverbindende activiteiten*.
6.22 Op de werkplek bespreek ik samen met personen uit de doelgroep sociaal gewaardeerde rollen* die aansluiten bij hun krachten en begeleid hen in het realiseren van die rollen.
6.32 Op de werkplek breng ik het netwerk van personen uit de doelgroep in kaart en ondersteun hen om hun netwerk te versterken.
6.42 Op school zet ik methodieken in op maat van de doelgroep tijdens een groepsverbindende activiteit*.
6.52 Op school analyseer ik het netwerk van een persoon en ontwerp ik acties om het netwerk van de persoon te versterken.
6.62 Op school ontwerp ik concrete acties om mensen in de buurt van mijn werkplek te verbinden en bespreek ik op basis hiervan kansen om het aanbod voor de doelgroep te vergroten.
6.72 Op school handel ik doelgericht en stapsgewijs in mijn rol als community builder in een complexe context*. Ik leg uit hoe en waarom ik op deze manier handel.
|
7. De student begeleidt mensen individueel in hun ondersteuningstraject.
|
7.11 Op de werkplek stel me ik me betrokken en betrouwbaar op in het individuele, persoonlijke contact met personen uit de doelgroep om vertrouwensrelaties op te bouwen.
7.21 Op de werkplek heb ik verschillende contactmomenten met een persoon uit de doelgroep en ondersteun hem samen met een collega stap voor stap op basis van een individuele vraag.
7.31 Op de werkplek ondersteun ik samen met een collega een persoon uit de doelgroep rekening houdend met de context*.
7.41 Ik overleg over de aanpak van het ondersteuningstraject in individuele casussen met mijn collega’s van de werkplek.
7.51 Op school handel ik doelgericht en stapsgewijs in mijn rol als individuele begeleider in een voorspelbare context*. Ik leg uit hoe en waarom ik op deze manier handel.
7.12 Op de werkplek heb ik verschillende contactmomenten met personen uit de doelgroep en ondersteun hen zelfstandig stap voor stap op basis van een individuele vraag.
7.22 In de individuele begeleiding van personen uit de doelgroep hou ik rekening met de context*.
7.32 Op school handel ik doelgericht en stapsgewijs in mijn rol als individueel begeleider in een complexe context*. Ik leg uit hoe en waarom ik op deze manier handel.
|
8. De student werkt met groepen.
|
8.11 Op de werkplek benoem ik de gemeenschappelijke interesses, belangen en behoeften van een groep.
8.21 Op de werkplek bereid ik samen met een collega thematische groepssessies* inhoudelijk en praktisch voor. Ik begeleid deze sessie samen met een collega.
8.31 Op school bereid ik een thematische groepssessie inhoudelijk en praktisch voor. Ik begeleid deze sessie samen met een medestudent.
8.41 Op school benoem ik hoe deelnemers in een thematische groepssessie* actief van elkaar leren.
8.51 Op school herken ik mijn impact als begeleider in een groepsproces.
8.61 Op school handel ik doelgericht en stapsgewijs in mijn rol als groepswerker in een voorspelbare context*. Ik leg uit hoe en waarom ik op deze manier handel.
8.12 Op de werkplek werk ik rond gemeenschappelijke interesses, belangen en behoeften van de doelgroep.
8.22 Op de werkplek bereid ik zelfstandig thematische groepssessies* inhoudelijk en praktisch voor en begeleid ik deze sessie zelfstandig
8.32 Op de werkplek ondersteun ik deelnemers in een thematische groepssessie* om van elkaar te leren.
8.42 Op de werkplek speel ik in op de processen tussen mensen in een groep.
8.52 Op school bereid ik een thematische groepssessie inhoudelijk en praktisch voor. Ik begeleid deze sessie zelfstandig.
8.62 Op school ondersteun ik deelnemers in een thematische groepssessie* om van elkaar te leren.
8.72 Op school reflecteer ik over hoe ik inspeel op de processen tussen mensen in een groep.
8.82 Op school handel ik doelgericht en stapsgewijs in mijn rol als groepswerker in een complexe context*. Ik leg uit hoe en waarom ik op deze manier handel.
|
9. De student communiceert en interageert op gepaste en professionele wijze.
|
9.11 In mijn communicatie met de doelgroep pas ik op de werkplek de principes van actief luisteren toe.
9.21 Op de werkplek communiceer ik mondeling op een duidelijke manier met personen uit de doelgroep en collega's.
9.31 Op de werkplek communiceer ik in mijn mails en in korte teksten op een heldere manier.
9.41 Op de werkplek pas ik mijn communicatie en interactie aan personen uit de doelgroep aan.
9.51 Ik leg de belangrijkste begrippen uit het vakjargon* van mijn werkplek uit.
9.61 Op school herken ik de principes van actief luisteren*.
9.71 Op school pas ik de basisvaardigheden van mondeling communiceren toe.
9.81 Op school communiceer ik in mijn mails, notities en in korte teksten op een heldere manier.
9.91 Op school stel ik krachtige vragen* om de individuele vraag van een persoon uit de doelgroep te verhelderen.
9.32 Op de werkplek communiceer ik in mijn mails, verslagen, korte teksten en andere relevante documenten op een correcte en heldere manier.
9.42 Op de werkplek pas ik mijn communicatie en interactie aan het doel, de doelgroep en de situatie aan.
9.52 Ik gebruik het vakjargon* van mijn werkplek correct.
9.62 Tijdens het toonmoment van mijn graduaatsproef pas ik mijn interactie aan het doel, het publiek en de situatie aan.
9.72 Op school luister ik actief* naar vragen en verhalen van mensen.
9.82 Op school communiceer ik in mijn mails, verslagen, korte teksten en andere relevante documenten op een correcte en heldere manier.
9.92 Op school toon ik aan dat ik mijn communicatie en interactie aan het doel, de doelgroep en de situatie aanpas.
9.102 Op school stel ik krachtige vragen* om de individuele vraag van een persoon uit de doelgroep te verhelderen, rekening houdend met zijn context.
|
10. De student organiseert zijn taken rekeninghoudend met de anderen.
|
10.11 Op de werkplek stel ik met ondersteuning van een collega een planning op. Ik gebruik een agenda.
10.21 Ik voer mijn taken op de werkplek uit rekening houdend met anderen.
10.31 Ik voer met ondersteuning de administratieve taken uit, die bij mijn taken op de werkplek horen.
10.41 Op school stel ik een planning op en gebruik ik een agenda.
10.12 Op de werkplek stel ik rekening houdend met anderen een planning op. Ik gebruik een agenda.
10.22 Op de werkplek voer ik mijn taken zelfstandig uit. Ik stuur mijn planning bij indien nodig.
10.32 Ik voer zelfstandig de administratieve taken uit, die bij mijn takenpakket op de werkplek horen.
10.42 Ik voer mijn taken m.b.t de graduaatsproef zelfstandig uit, rekening houdend met anderen. Ik stuur mijn planning bij indien nodig.
|
11. De student handelt bewust binnen een beroepsethisch en wettelijk kader.
|
11.11 Op de werkplek leg ik de visie* uit van mijn werkplek. Ik pas de afspraken en de methoden van de werking toe.
11.21 Op school benoem ik de grote lijnen van het (wetgevend) kader* waarbinnen mijn werkplek functioneert.
11.12 Op de werkplek handel ik naar de visie* van mijn werkplek. Ik pas de afspraken en methoden van de werking van mijn werkplek toe.
11.22 Op school leg ik de grote lijnen van het wetgevend kader* waarbinnen mijn werkplek functioneert uit. Ik handel naar de richtlijnen en gedragsregels van mijn werkplek.
11.32 Op school bespreek ik een professioneel en beroepsethisch dilemma* met anderen. Ik onderscheid verschillende handelingsmogelijkheden. Ik motiveer mijn keuze voor één van deze mogelijkheden.
|
12. De student werkt samen in een team en binnen professionele netwerken.
|
12.11 Op de werkplek koppel ik aan mijn mentor terug waar ik mee bezig ben.
12.21 Tijdens een overleg op de werkplek noteer ik en vraag ik uitleg wanneer ik iets niet begrijp of iets moeilijk vind.
12.31 Op de werkplek neem ik verantwoordelijkheid voor mijn eigen takenpakket en ondersteun collega's om de werking te garanderen.
12.41 Tijdens een overleg op school lever ik een bijdrage aan verschillende agendapunten en neem ik deel aan een discussie.
12.12 Ik koppel aan mijn collega’s op de werkplek terug waar ik mee bezig ben. Ik benoem welke keuzes ik maak en op welke problemen ik bots.
12.22 Ik koppel aan mijn collega's en aan mijn werkplekbegeleider terug waar ik in functie van mijn graduaatsproef mee bezig ben. Ik benoem welke keuzes ik maak en op welke problemen ik bots.
12.32 Op de werkplek neem ik actief deel aan overleg. Ik neem op eigen initiatief taken op die voortkomen uit het overleg.
12.42 Ik houd rekening met de noden van mijn collega's op de werkplek en draag bij tot een goede samenwerking met collega's binnen en buiten de organisatie.
12.52 Op school lever ik een bijdrage aan verschillende agendapunten en neem ik deel aan een discussie. Ik neem op eigen initiatief taken op die voortkomen uit het overleg.
|